De feestdagen zijn lang genoeg achter de rug om onze goede voornemens vergeten te zijn. Al sinds mensenheugenis op één bij die goede voornemens is enkele kilo’s kwijtspelen.
De dieetindustrie speelt daar handig op in met talloze boeken met daarin de gekste manieren om af te vallen. Niet zo lang geleden ontdekte ik dat er ook een bloedgroepdieet bestaat. Omdat bloed nu eenmaal een grote rol in mijn leven speelt, moest ik dat toch eens grondig bekijken. Het bloedgroepdieet gaat ervan uit dat onze bloedgroep bepaalt welke voedingsmiddelen goed voor ons zijn en wat we maar beter laat staan. Afhankelijk van onze bloedgroep zouden we bepaalde voedingsstoffen vlotter verteren, helemaal niet verdragen en alles daartussenin. Voor elke bloedgroep zijn er dus drie categorieën van voedsel, die ik voor het gemak opdeel in: ‘laat maar komen’, ‘afblijven’ en ‘maakt niet uit’. Maar wat mag ik dan eten of niet eten, vraag je je vast af. Heb je bloedgroep A dan blijf je maar beter weg van vlees en zuivelproducten, heb je bloedgroep B of AB dan is alles met tarwe in te mijden. Mensen met bloedgroep O ten slotte zijn gebaat met een lap vlees, maar laten zuivel en granen beter in de kast liggen. De belangrijkste vraag, zoals bij elk dieet, is natuurlijk: werkt het bloedgroepdieet? Een beetje. Volgens wetenschappelijk onderzoek is het mogelijk dat de wisselwerking tussen de bloedgroep en bepaalde voedingsmiddelen de stofwisseling versnelt. Anderzijds is er onvoldoende bewijs dat met het bloedgroepdieet de overtollige kilo’s vlotjes wegsmelten. Dus wordt het dit jaar toch maar weer minder snoepen en meer bewegen.
0 Opmerkingen
Het is half twee ’s nachts. De telefoon rinkelt indringend. Of ik dat nu wil of niet, ik moet de donzige warmte van het bed uit en de winternacht trotseren. Iemand wacht op bloed.
Het is een bitterkoude nacht. De thermometer wijst -5 °C aan, maar mijn handen vertellen me dat de gevoelstemperatuur nog beduidend lager ligt. De lucht is doordrenkt van vrieskou, de vierwielers in de straat staan glimmend te slapen in het heldere maanlicht. Mijn auto is nog net niet helemaal afgekoeld van de vorige rit, dat scheelt in de tijd waarop ik hem weer aangenaam warm krijg. Het asfalt ligt er ietwat glad bij, dus ben ik ondanks de lege wegen zuinig met het gaspedaal. Bij het ophalen in de bloedbank merk ik dat niet alle gangen even warm aanvoelen. Ook hier dwingen de oplopende energiefacturen tot spaarzaamheid. De stilte en de koude geven me rillingen. Ik ben snel weer buiten en onderweg naar het ziekenhuis. Aangekomen in de spoedafdeling van dit ziekenhuis, merk ik dat hier kosten noch moeite gespaard worden om de patiënten in een warme omgeving te ontvangen. Het is er bijna broeierig. De lange felverlichte gang door, de lift nemen en dan op snelle voeten naar het laboratorium. Onderweg zie ik twee politieagenten die een ziekenhuiskamer bewaken. Ze gaan even wat rechter staan en kijken me indringend aan wanneer ik voorbijsnel. Ik vraag me altijd af welk onfortuinlijk verhaal achter dergelijk tafereel verscholen zit. Een warme ontvangst aan het laboratorium, een kort gesprek en dan terugwaarts naar onze vaste standplaats. Ik verheug me erop dat ik straks in de auto weer kan genieten van de zetelverwarming. Er is bijna geen verkeer, enkel vrachtwagens. En net daardoor is het opletten geblazen. Vrachtwagens zijn soms onvoorspelbaar. Niet doordat de chauffeurs de controle over hun mastodont verliezen, maar omdat ze regelmatig door de gebrekkige laterale besturing wel eens van hun rijvak durven af te wijken. In Frankrijk beweerde een studie van 2013 dat 12 tot 20% van de ongevallen op open rechte wegen daardoor werd veroorzaakt (Roadsense-project). Wanneer een vrachtwagen over de rammelstroken dondert, kan je maar beter ver genoeg uitwijken. Wanneer ik mijn vertrekplaats weer nader, zie ik dat de auto’s die eerder op de nacht nog stonden te glimmen nu allemaal bedekt zijn met een deken van glinsterend rijp. De diepvrieskou doet haar werk. De klok vertelt dat het 3:15 uur is. Ik zoek de warmte van mijn bed weer op, maar besef dat de telefoon straks opnieuw zal rinkelen. De flebotomist klinkt als de persoon die je liever niet ontmoet, en al zeker niet bij nacht en ontij. En toch is de kans groot dat je er al een hebt ontmoet. Flebotomie is de kunst van het aderlaten. Een techniek die tegenwoordig alleen nog wordt toegepast wanneer het echt nuttig is en niet, zoals weleer, om een al verzwakte zieke met pure onwetendheid in de armen van de dood te jagen.
Aderlaten was dus een koud kunstje. De grote moeilijkheid was lang dat bloed ook weer in een lichaam krijgen. Het rode vocht heeft immers de nuttige maar dan vervelende neiging om te stollen. Om te doorgronden hoe bloed vlotjes uit en in een lichaam vloeit, moet men eerst kennis hebben van de manier waarop het door ons lichaam circuleert.
De eerste die dat uitgebreid beschreef was William Harvey, de lijfarts van de Britse koning Charles I en een liefhebber van het scalpel. In de vroege 17de eeuw ontdekte hij, dankzij het opensnijden van dieren, dat het lichaam een circulatieplan met eenrichtingsverkeer heeft: het hart stuwt het bloed via de hartkamers naar de slagaderen, waarna het via de aderen terugstroomt. Harvey schreef zijn bevindingen neer in 1628, maar veel aftrek vonden zijn ideeën niet. Zijn vakgenoten meden hem voortaan als de pest – en die was in de 17de eeuw alomtegenwoordig – en het volk dacht dat hij zijn hoofd was kwijtgeraakt. Wel wist hij zijn werkgever Charles I te overleven, want die verloor in 1649 letterlijk zijn hoofd. Harvey overleed acht jaar later. Het zou nog even duren voor zijn ideeën algemeen aanvaard werden. We zijn vlot van de ene crisis in de andere gegleden. Nauwelijks zwijgen de alarmbellen over corona of er luiden oorlogsklokken in Europa. De toestand in Oekraïne na de brutale inval door het Russische leger is dramatisch. De humanitaire crisis is gigantisch, de gevolgen op lange termijn nauwelijks te overzien.
Dat de Oekraïnecrisis de coronacrisis volledig overheerst is volstrekt normaal, maar het betekent niet dat er geen corona meer is. Het aantal besmettingen stijgt nog steeds, samen met het aantal ziekenhuisopnames en nu ook het aantal overlijdens. Toch zijn de mondmaskers bijna overal afgevallen. In ziekenhuizen geldt wel nog steeds een mondmaskerplicht, al zie ik hier en daar laboranten die het masker in de beslotenheid van hun labo hebben laten afzakken. Zeker op die plekken waar een loket de afstand garandeert en ik de voorraad bloed kan overhandigen zonder het labo te moeten betreden. Net zoals corona nog altijd heel wat uitstellen van behandelingen veroorzaakt, en daarmee ook een daling in de vraag naar transport van bloedproducten, zorgt ook de oorlog in Oekraïne voor extra besognes. De prijsstijging van vaten ruwe olie duwt ook de prijs aan de pomp gestaag naar telkens nieuwe recordniveaus. Ik schrik me elke keer een hoedje van de snelheid waarmee de cijfertjes van het te betalen bedrag rondtikken ten opzichte van de liters die in de tank vloeien. Onderweg, of dat nu met de motorfiets of met de auto is, luister ik vaak naar het radionieuws. De oorlog in Oekraïne blijft me zorgen baren. Terwijl de militaire patstelling nog dagelijks slachtoffers maakt, brengen ook de gespreken aan de onderhandelingstafel voorlopig geen oplossing. De Oekraïense president Zelensky klinkt somber en steeds minder hoopvol, maar hij blijft strijdvaardig terwijl hij de ene moordaanslag na de andere ontspringt. Waar het einde van deze crisis ligt, en hoe dat einde eruit zal zien, is amper te voorspellen. En terwijl we hier alles uit de kast halen om bloed in te zamelen en mensen te redden, wordt daar alles uit de kast gehaald om bloed te laten vloeien. Scherper kan het contrast niet zijn. Bloed fascineert. Toen we als kind op onze knietjes donderden, was het de eerste en ook wel belangrijkste vraag: is er bloed te zien? In horrorfilms kan het spul niet rijkelijk genoeg vloeien en bloedbroederschap – het woord alleen al – is nog altijd bezegeld met een karmozijnrode druppel. En toch weten we doorgaans weinig over bloed. Dat we zonder niet kunnen leven en dat het rode en witte cellen en stolsel bevat, hebben we nog onthouden uit de biologielessen op school. Maar veel meer ook niet. Dat was bij mij niet anders voor ik als bloedkoerier aan de slag ging. Elke dag en elke nacht met zakken bloed en plasma door weer en wind razen, wekte mijn interesse. Hoe zit dat nu precies met ons bloed? Heel wat antwoorden vond ik in het verbazend vlot weghappende boek Bloed – Een biografie van de Britse journaliste Rose George. Op deze pagina zal ik af en toe vertellen over de soms verrukkelijke feitjes die in het boek staan. Laat me beginnen met een paar weetjes die van pas kunnen komen om stokkende gesprekken op recepties nieuw leven in te blazen.
Knipper eens met de ogen. En nog eens. Op die korte tijd kreeg er ergens iemand op de wereld bloed toegediend. Bloed doneren is dus beslist niet overbodig. Hetzelfde geldt voor plasma uit bloed, dat een belangrijke grondstof voor diverse levensreddende medicijnen is. In België mag je vier keer per jaar bloed doneren als je een man bent. Vrouwen mogen drie keer per jaar doneren, maar niet als ze net bevallen zijn. Wie staat te springen om bloed te geven maar net een tatoeage liet zetten, heeft eveneens pech. Met een verse tattoo of piercing moet je vier maanden wachten voor je bij het Belgische Rode Kruis mag aankloppen. Plasma mag je vaker doneren. Om de twee weken zelfs. Alleen als je net bloed hebt gedoneerd moet je een kleine maand wachten. Alle plasma is welkom, zowel van mannen of vrouwen. Natuurlijk, zou je denken, maar zo vanzelfsprekend is dat niet. In het Verenigd Koninkrijk kunnen vrouwen bijvoorbeeld geen plasma geven. Of beter, ze kunnen het wel, maar het plasma wordt niet bewaard. Bruikbaar plasma kleurt mooi goud na afname, maar om een of andere reden kleurt vrouwelijk plasma vaak groen door het gebruik van hormoonvervangers. Dat plasma is onbruikbaar. Omdat elk zakje bestuderen te arbeidsintensief is, keilt de National Health Service alle vrouwelijk plasma rechtstreeks in de vuilnisbak. Wie bloed doneert is een halve liter van het levensvocht kwijt. Dat is ongeveer dertien procent van het totaal dat door onze aderen stroomt. Die halve liter kunnen we gerust even missen, zeker als je er een mensenleven mee redt. We zitten boven op de vijfde piek, of zijn er net voorbij. Net zoals bij het bergbeklimmen is het tijdens coronagolven moeilijk te zeggen wanneer je nu echt op het hoogste punt bent.
Het is nu twee jaar dat ik de ene spoeddienst na de andere binnenstap om dringende bloedproducten te brengen. Toen er nog geen corona was – weet je nog? – zwaaiden deuren open en kon ik in elk ziekenhuis relatief makkelijk doorlopen naar het labo, waar ik het bloed overhandigde om te verwerken. Vlotjes. Toen stak de eerste coronagolf de kop op en gingen de deuren op slot. Aan en in de ziekenhuizen stond plots bewaking en bezoek was ten strengste verboden. Die afgezette veiligheidszone kon enkel nog met een vooraf aangevraagde QR-code en de garantie dat ik de voorbije veertien dagen niet besmet was geraakt met het virus. Gangen en behandelruimtes werden gereserveerd om covid- en non-covidverkeer netjes van elkaar te scheiden. Eenrichtingsverkeer werd de norm en leveranciers van plexiglas deden gouden zaken. Openbare gebouwen betreden mocht eerst nog zonder mondkapjes. Gelukkig, want de winkelvoorraden waren uitverkocht. Maar niet veel later mocht het alleen nog mét, en onverbiddelijk. In sommige ziekenhuizen markeerde geelzwarte tape in kruisvorm op de deuren gekleefd de covidzone. Ik verwachtte elk moment een wit afgetekend silhouette op de grond te treffen. Toegang strikt verboden in deze ‘crime scene’, tenzij met een soort van astronautenpak om het lijf. Aan de liften was het aanschuiven, want in die hijsbakken die makkelijk twee ziekenhuisbedden kunnen herbergen, waren nu maximaal twee personen toegelaten. Labo’s gingen hermetisch op slot. Om bloed te leveren moest ik aanbellen, maar het was ‘handen ontsmetten alvorens aan te bellen’. Ik verzin het niet. Aanmelden, afstand houden en het labo zelf absoluut niet betreden, het werd snel de normaalste zaak van de wereld. De doos met bloedplaatjes of bloedzakjes moest ik voor de deur achterlaten. Het werd erger. Zienderogen erger. Triagetenten moesten de stroom covidpatiënten opvangen. Eén ziekenhuis had zelfs al een triageparking voorzien. Die bleek gelukkig nooit nodig, maar better safe than sorry was niets overdreven. Nog wat later kwamen de covid-testen. Aan de lopende band werden staafjes in neuzen gepropt. De wachtgangen met de stoelen op precies anderhalve meter van elkaar raakten maar niet leeg. Het leek een andere wereld. Een maatschappij die niet de onze is, maar we gingen er gedwee mee om. Terwijl ik dit schrijf roert de vijfde golf nog even zijn venijnige staart. De strengste maatregelen in de ziekenhuizen zijn nu al even losgelaten. Stilaan verloopt alles weer relatief normaal. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie zijn we er met een beetje geluk deze zomer van ‘verlost’. Vandaag zijn de ziekenhuizen weer open. Hier en daar verdwenen zelfs de pijlen die het eenrichtingsverkeer regelden. Ik kan opnieuw tot aan het labo stappen, en soms mag ik zelfs binnen. Maar handen ontsmetten vooraleer te bellen blijft verplicht. Wassen en nog eens wassen is in deze job sowieso een noodzaak, maar mijn handen waren nog nooit zo proper als de voorbije twee jaar. Ook de plexiglasschermen staan er nog en er heerst nog veel onzekerheid. De helft van de patiënten die voor een behandeling komt en een PCR-test moet ondergaan, test positief. Zij worden niet opgenomen door covid maar met covid. Wel belanden ze op dezelfde afdeling. Een groot deel van de geplande operaties kan hierdoor niet plaatsvinden, en de lijst van uitgestelde zorgverstrekking was al zo lang. Elke sector voelt de vertraging door het uitvallen van mensen. Ook ik moet puzzelen met chauffeurs die in quarantaine moeten. Prettig is het niet. Want de telefoon, die blijft dag en nacht rinkelen. Van een bloedtransfusie kijken we nog nauwelijks op, dat merk ik aan de hoeveelheid ritten die ik maak met zakken bloed in de koffer. Nochtans vond de eerste indirecte transfusie pas dik een eeuw geleden, in 1914, plaats.
Het was een Belg die ontdekte dat natriumcitraat het stollen van bloed tegenhield, waardoor bloed houdbaar werd. In het Brusselse Sint-Janshospitaal voerde die Albert Hustin de eerste indirecte transfusie uit. Voordien vonden er enkel directe transfusies van mens op mens of zelfs van dier op mens plaats. Maar daarover een andere keer meer. De ontdekking van Hustin maakte bloedbanken mogelijk. Maar waarom spreken we precies van ‘bloedbanken’? Dat zit zo. In de Verenigde Staten van de jaren 30 werd al bloed bewaard, maar de voorraad slonk soms zo snel dat er onvoldoende overbleef om patiënten te helpen. Bernard Fantus, geneesheer-directeur van een ziekenhuis in Chicago, bedacht daarom de bloedbank, met een systeem van schuld en terugbetaling. Bloed was niet langer een gift, maar een product dat kon worden verhandeld. In 1937 zei hij daarover: ‘Je kunt geen geld van de bank halen als je niets hebt gestort, en de bloedbank kan geen bloed leveren als er niet evenveel binnenkomt als er buitengaat.’ Wereldwijd werken bloedbanken nog altijd volgens dit principe. In België beheert het Rode Kruis de instroom en uitstroom van de bloedbanken. De deuren van de spoedafdeling glijden met een zucht open, alsof ze de aanslepende vermoeidheid van de heen en weer hollende gemaskerden voelen. Blauwe en groene steriele pakken krioelen door elkaar. Het is druk in het ziekenhuis, ondanks het late uur. Of het vroege uur, het is maar hoe je het bekijkt. Deze afdeling swingt misschien minder uitbundig dan de stad die Frank Sinatra bezong, maar ook hier slaapt men nooit.
Als koerier van bloed en menselijke weefsels kom ik elke dag en nacht in ziekenhuizen. Ik rijd mijn zwarte busje de parking op of de dienstingang binnen, lever of haal op en stap weer naar het busje. Een vierwieler, ja. De motorfiets van CoolXpress Medical rijdt ook nog, maar nu zijn er dus ook busjes. Een lang verhaal dat ik een andere keer vertel. Af en toe is er tijd voor een praatje, terwijl ik wacht. Zoals vannacht in West-Vlaanderen. De spoedafdeling van dit ziekenhuis telt 20 behandelruimtes en 6 observatiekamers. Dat is veel, en doorgaans zijn er vijf of zes van die behandelruimtes bezet. Door nachtelijke ongevallen, mensen die onwel geworden zijn, te driftig ruzie gemaakt of net te hard gefeest. Deze nacht zijn ze alle zesentwintig bezet. Net zoals de vorige nacht en waarschijnlijk de volgende nacht. COVID-19. De verpleegkundigen blijven vriendelijk en professioneel, maar de moed is stilaan op. De vierde golf heeft alle reserves opgevreten, deze vijfde zogenaamd milde golf is er te veel aan. Het personeel valt zelf zienderogen uit, of moet in quarantaine na een hoogrisicocontact. Hier zijn alleen maar hoogrisicocontacten. In een ander ziekenhuis, in Oost-Vlaanderen, zie ik het aantal coronazieken letterlijk van dag tot dag evolueren. In de gang van de spoedafdeling hangt een mobiel gordijn. Voor het gordijn liggen de ‘gewone’ gevallen, achter het gordijn de covidpatiënten. Het gordijn staat nu al wekenlang akelig dicht bij de ingang. De dienst intensieve zorgen kan dankzij de omikronvariant even op adem komen, bij de spoeddienst blijft het voorlopig dweilen met de kraan open. Terwijl ik met een lege koelbox naar de auto stap, vraag ik me af hoelang het nog duurt voordat de slopende vermoeidheid bij de zorgverleners die in de vuurlinie staan, omslaat in moedeloosheid. Op de parking van het ziekenhuis heerst alleen stilte. Applaus weerklinkt hier al lang niet meer. Nog twee uur en het wordt licht. |
Archief
February 2023
Rubrieken |